Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Dengenen [namelijk], die zich aan het Woord stoten, ongehoorzaam zijnde, [22]waartoe zij ook gezet zijn. 22. Dat is, waartoe zij ook verordineert zijn, gelijk het woord zetten of stellen ook wordt genomen Joh.15:16; Hand.13:47; 1 Thess.5:9. Niet dat God iemand zou zetten of ordineren om Zijn Woord ongehoorzaam te zijn, voor zo veel dat zonde is. Want zulks zou strijden tegen Gods natuur, Ps.5:5; Jak.1:13; maar omdat God door zijn rechtvaardig oordeel deze halsstarrige mensen in hunne halsstarrigheid heeft overgegeven, om deze hun ongehoorzaamheid tegen Christus meer en meer te ontdekken, Luk.2:34; en zich zelf zo de verdiende straf en toorn Gods met hunne ongehoorzaamheid meer en meer op den hals te halen. Zie Jes.8:14; Matth.21:44, en de aantekeningen Rom.1:24, en Rom.9:17.